Martin Drenthen: Grenzen aan wildheid

Inleiding tijdens de promotieplechtigheid in de Aula van de Radboud Universiteit Nijmegen op 7 april 2003

 

 

Mijn proefschrift Grenzen aan wildheid gaat over de morele betekenis van natuur. Kan natuur nog ethisch richtinggevend zijn in actuele debatten over onze omgang met natuur en landschap?

De manier waarop we het begrip ‘natuur’ gebruiken is door en door dubbelzinnig. Aan de ene kant verwoorden we allerlei morele ervaringen en intuïties met behulp van termen als ‘natuur’ en ‘natuurlijkheid’.

We maken bijvoorbeeld verschil tussen een ‘natuurlijke dood’ die bij het leven zelf hoort, en een ‘onnatuurlijke’, gewelddadige dood. Ook wanneer het gaat om onze omgang met de natuur om ons heen zien we eenzelfde morele lading. Zo zegt men dat we het ‘natuurlijke evenwicht’ niet mogen verstoren en de ‘integriteit van de natuur’ moeten respecteren. Het natuurbegrip verwijst in zulke gevallen vaak naar een morele orde of maat die niet door de mens gemaakt is en waarnaar de mens zich, op de een of andere manier, te voegen heeft.

Aan de andere kant zien we tegenwoordig in dat dergelijke morele verwijzingen naar natuurlijkheid uiterst problematisch zijn. Er bestaan immers verschillende interpretaties van natuur, die niet zomaar te verzoenen zijn. Toch leidt dat besef er niet toe dat we ophouden naar de natuur te verwijzen. Dat wordt duidelijk wanneer we naar concrete voorbeelden kijken.

 

In de discussies over het Nederlandse natuurbeleid, bijvoorbeeld over de mogelijke herintroductie van zeearenden in natuurgebieden, speelt het natuurbegrip zowel bij voor- als tegenstanders een rol. Voorstanders rechtvaardigen zo’n herintroductie met een beroep op de natuurlijke ordening van een ecosysteem, dat niet compleet zou zijn zonder roofdieren zoals de zeearend.

Tegenstanders vinden dat er in Nederland allang geen sprake meer is van een natuurlijke ecosysteem. Volgens deze critici is de zogenaamde ‘nieuwe natuur’ in werkelijkheid juist heel kunstmatig.  De boerennatuur, waarin menselijke en natuurlijke invloeden sinds eeuwen hand in hand gaan, is volgens hen daarentegen juist veel ‘echter’ en ‘natuurlijker’.

 

Het morele debat gaat dus niet zozeer tussen mensen die zich beroepen op de natuur en degenen die zo’n beroep afwijzen. Nee: nagenoeg iedereen die aan het debat over de natuur deelneemt beroept zich nu weer eens op de natuur en wijst zo’n beroep dan weer eens af.

Ook wanneer we een beroep op de natuur op sommige momenten expliciet afwijzen, kunnen we op andere momenten kennelijk de verleiding niet weerstaan om de natuur als een morele orde te zien. Mijn onderzoek ging over de vraag hoe we met dit probleem moeten omgaan.

Dat er in de natuur verschillende, soms tegenstrijdige betekenissen worden ervaren, heeft ermee te maken dat de betekenis die de natuur voor ons heeft pas duidelijk wordt zodra we haar interpreteren.

Sommigen beweren om die reden dat al onze morele ervaringen die op de een of andere manier verwijzen naar ‘natuurlijkheid’ slechts iets over onszelf zeggen. Het verschil tussen de natuurbeschermer en de wegenbouwer zou dan slechts berusten op een verschil in natuuropvatting, en er zou geen manier bestaan om er achter te komen welk natuurbeeld ‘adequater’ is. Voor de één is de natuur het respecteren waard, voor de ander is ze slechts grondstof, maar elke natuuropvatting is uiteindelijk even willekeurig.

 

Milieu-ethiek is de filosofische poging om te laten zien dat er wel degelijk een moreel verschil bestaat tussen de verschillende opvattingen over natuur. Milieu-ethici zoeken naar manieren om meer recht te doen aan de natuur zelf.

Maar ook in de milieu-ethiek zien we dezelfde dubbelzinnigheid ten aanzien van de natuur terugkeren. Verschillende milieufilosofen worstelen elk op hun eigen manier met het probleem: steeds wanneer ze een inhoudelijk ethische positie innemen blijkt die — bij nader beschouwing — te berusten op een bepaalde interpretatie van natuur. Ze beginnen bij een bepaalde natuuropvatting en laten vervolgens zien hoe daar een bepaalde ethiek uit volgt. Maar waarom je juist voor deze interpretatie moet kiezen wordt niet meer uitgelegd. De milieu-ethiek lost het probleem van onze omgang met natuur dus niet op, maar herhaalt het juist.

 

Om dit probleem te verhelderen ben ik te rade gegaan bij de 19e-eeuwse Duitse filosoof Friedrich Nietzsche, die wel raad wist met dubbelzinnigheden en paradoxen. Nietzsche was geen milieufilosoof: de milieuproblematiek werd in zijn tijd nog nauwelijks als probleem gezien. In zijn boeken vind je dan ook geen pasklare antwoorden op onze actuele vragen.

In mijn proefschrift heb ik laten zien hoe Nietzsche een manier van denken ontwikkelt die ons probleem met de natuur weliswaar niet kan oplossen, maar het denken erover wel verdiept.

Volgens Nietzsche bestaat alles in de natuur zelf uit een proces van interpreteren. Alle interpretaties van de natuur maken dus zelf deel uit van de natuur. Nietzsche is zich er voortdurend van bewust dat ook zijn eigen natuurbeeld op een interpretatie berust. Die erkenning leidt enerzijds tot een relativering van de eigen interpretatie, maar leidt anderzijds juist tot een bevestiging ervan. Nietzsche speelt voortdurend met de spanning tussen twee gedachten: enerzijds het idee dat er een ‘ware’, ‘wilde’ natuur bestaat die een kritisch tegenwicht kan bieden tegen de gewelddadige interpretaties van natuur, anderzijds het inzicht dat ook zo’n ‘zuiver’ natuurbegrip uiteindelijk ook zelf onvermijdelijk weer op een interpretatie en toe-eigening van de natuur berust.

 

Deze gedachte brengt me terug bij het probleem van de milieu-ethiek. Hedendaagse milieu‑ethici geven een morele interpretatie van de natuur die een tegenwicht kan bieden tegen onze gewelddadige machtsgrepen over de natuur. Maar vanuit Nietzsche bezien zijn alle interpretaties van de natuur gewelddadige machtsgrepen. De milieu-ethiek wordt daarmee een door en door paradoxale onderneming, omdat ze enerzijds geïnteresseerd is in de natuur zelf, de natuur die ontsnapt aan de gewelddadige machtsgrepen van de mens, maar anderzijds deze interesse alleen kan verwoorden in een volgende toe-eigening en machtsgreep.

Toch leidt Nietzsches analyse niet alleen tot een kritiek, ze opent ook nieuwe perspectieven.

 Albert Bierstad: A storm in the Rocky Mountains; Mount Rosaly 1866In mijn proefschrift ga ik in op de discussie over natuurontwikkeling en stel de vraag waarom we eigenlijk geïnteresseerd zijn in wilde natuur. Sinds de romantiek is het verlangen naar wilde natuur een thema in onze cultuur. Ik beweer echter dat er met onze hedendaagse fascinatie met wildernissen iets nieuws aan de hand is. De gangbare interpretaties van wildernissen als ongerepte oernatuur of als plaatsen om echte natuur te ervaren ontlenen hun morele zeggingskracht aan een fundamenteler begrip van wildheid dat eraan ten grondslag ligt, en dat zich met Nietzsches denken laat verhelderen.

Ik denk dat we tegenwoordig verlangen naar wilde natuur, als gevolg van een besef dat al onze natuurbeelden op interpretaties berusten en meer zeggen over onszelf dan over de natuur. We verlangen naar weerstand: naar een natuur die aan onze interpretaties voorafgaat en aan onze toe-eigeningen ontsnapt.

Wildheid fascineert ons omdat ze een grens stelt aan onze moraal en aan onze morele toe-eigeningen van de natuur. Maar ons verlangen naar wildernis vooronderstelt ook zelf een bepaalde, zij het kritische interpretatie van natuur, een die een grens stelt aan ons interpreteren en aan onze machtsuitoefening over de natuur.

Maar ook hier raken we dus uiteindelijk onvermijdelijk in een paradox: de betekenis van de wildernis zal zelf opnieuw een morele betekenis zijn, en de grens aan de moraal daarmee opnieuw een morele grens. Zo bezien is de wildernis onachterhaalbaar, en verdwijnt ze achter de horizon zodra we haar denken te naderen.

Uiteindelijk gaat het erom dat we een interpretatie van de natuur moeten maken, de natuur als het ware moeten inpakken, maar wel zó, dat daar doorheen de natuur zelf zichtbaar wordt (zoals in het kunstwerk 'Wrapped Trees' van Christo, dat de omslag van mijn dissertatie siert). Wildernis vraagt om interpretatie, maar ook: om in dat interpreteren zelfmatiging en bescheidenheid te betrachten. Wildheid vormt daarmee het hart van de milieu-ethiek.

terug naar homepage